[home][inhoud site][Inhoud bovenbouw][practicum][links]

bioplek

streep groen 

Ecologie

studiewijzer 5.5 (5 atheneum)
Antwoorden 2

streep groen

III. Kringlopen en energiestromen

  1. eigen samenvatting
  2. eigen samenvatting
  3. de atmosfeer
    de oceaan in de vorm van bicarbonaat
    fossiele brandstoffen
    organische stoffen in levende organismen
  4. eigen schema
  5. Vooral rottingsbacteriën. Bijvoorbeeld bacteriën die van de afval stoffen in mest leven.
    Deze bacteriën zijn heterotroof.
  6. fotosynthese en chemosynthese (allereerste levende wezens)
    fossilisatie: er is wel CO2 vastgelegd, maar dodeorganismen worden niet (volledig) afgebroken.
  7. Huidige sterke toename van CO2 in de atmosfeer wordt veroorzaakt door:
    Verbranding van fossiele brandstoffen en vermindering van de fotosynthese door kappen van bomen, wegen, huizen etc.
    Vooral de verbranding van fossiele brandstoffen draagt bij aan de sterke toename van CO2: kolen aardgas, en olie.
  8. De ingestraalde zonnewarmte kan minder goed weg, waardoor de atmosfeer opwarmt (broeikaseffect).
  9. De hoeveelheid koolstof die vastgelegd is in de oceanen is 50 keer de hoeveelheid in de atmosfeer.
    Algen in de oceaan gebruiken die koolstof voor de fotosynthese en produceren dus veel zuurstof.
  10. Zie overzicht stikstofkringloop
  11. Aminozuren, eiwitten, DNA, ureum
  12. NH3 (in water NH4+ ) en CO2 en water
  13. a. NH3 en 2 CO2
    b. NH3 is zeer giftig en wordt omgezet in het minder giftige ureum
  14. a. NH3 (in water NH4+ )
    b.NO2-
    c.die gebruiken ze voor de koolstofassimilatie
    d.aëroob
    e.autotroof. Ze kunnen zelf van anorganische koolstofverbindingen (CO2) organische koolstofverbindingen (glucose) maken.
    f. glucose

  15. a.Koolstofassimilatie waarbij benodigde de energie van de oxidatie van anorganische stoffen afkomstig is. Alleen enkele soorten bodembacteriën.
    b. Er wordt van anorganische koolstof CO2 organische koolstofverbindingen gemaakt.
  16. a.afvaleiwitten en sommige soorten ureum
    b.NH3
  17. Hiervan maken ze met producten van de koolstofassimilatie, aminozuren (en daarvan weer eiwitten).
  18. Het maken van organische stikstofverbindingen van anorganische stikstofverbindingen.
  19. Via reducenten (rottingsbacteriën en schimmels)
  20. a. N2 (stikstofgas uit de lucht)
    b.heterotroof
    c.In voedselarme grond zit weinig nitraat. Stikstofbindende bacteriën zijn de enige organismen die vrije stikstof uit de lucht in de bodem kunnen brengen waardoor groene planten het kunnen opnemen.
  21. Een samenleving tussen twee verschillende soorten waarbij beide soorten voordeel hebben (bij parasitisme heeft 1 soort voordeel en 1 soort nadeel, bij commensalisme heeft 1 soort voordeel en de andere voordeel nog nadeel).
  22. Uitspoelen via grondwater.
    Via vlees en melk (eiwit) naar elders afgevoerd.
    Als NH3 verdampt.
  23. Door overbemesting. Als de planten de beschikbare nitraten niet meer kunnen opnemen. Tussen zanddeeltjes zitten grote ruimtes waardoor snelle uitspoeling.
  24. NO3-
  25. Door spitten komen veel luchtholtes in de bodem en dus veel zuurstof.
    1.'Nuttige bacteriën' (stikstofbindende bact. nitrificerende bacteriën, rottingsbacteriën) leven in een aëroob milieu. Voor de landbouw schadelijke bacteriën (denitrificerende bact) leven in een anaëroob milieu.
    2. Plantenwortels hebben voor dissimilatie zuurstof nodig.
  26. Door overstromingen neemt het gehalte aan stikstofverbindingen toe omdat het overstromingswater rijk is aan mineralen.
  27. a. Bij kunstmest komt direct nitraat in de bodem. De reducenten spelen daarbij geen rol.
    b. Bij gewone mest moeten de organische stoffen eerst nog omgezet worden door de reducenten.
  28. a. door ammoniahoudend regenwater
    door onweer, waarbij nitraat ontstaat
    door biologische fixatie (knolletjesbacteriën en stikstofbindende bacteriën)

    b. door het verdwijnen van nitraat met het grondwater
    door het vervluchtigen van ammoniak
    door omzettingen door anaërobe bacteriën (denitrificatie)
  29. Zie: stikstofkringloop
  30. eigen samenvatting
  31. Er gaat energie in de vorm van warmte de het heelal in en de kringloop uit.
    Er wordt voortdurend zonne-energie aan het systeem toegevoegd.
  32. Er gaat altijd energie verloren in de vorm van warmte. Om in leven te blijven wordt een deel van het voedsel verbrand via de celademhaling.
  33. Biomassa is het totaal gewicht aan levende wezens in een ecosysteem.
    Omdat de meeste levende wezens vooral uit water bestaan rekent men meestal met het drooggewicht.
    De massa van een levend wezen zonder water bestaat bijna geheel uit organische stoffen (op wat zouten na).
  34. Bruto-primaire productie: alle organische stoffen gemaakt doo rproducenten.
  35. Netto-primaire productie: organische stoffen die door de producenten gebruikt worden als bouwstof en reserves
    Dus: fotosynthese - celademhaling = primaire productie.
  36. secundaire productie: organische stoffen die door consumenten gebruikt worden als bouwstof en reserves. Toename biomassa van de comsumenten.
    De consumenten gebruiken het meeste organische materiaal dat ze in hun lichaam opnemen voor de dissimilatie , de rest als bouwstof (secundaire productie).
  37. fotosynthese
  38. dissimilatie
  39. Het gaat een boer altijd om de netto-productie. Dus om de organische stoffen die als bouwstof (hout, cellulose, katoen) of als reservestof (zetmeel) bewaard blijven.
  40. a.Meer planten per ha door bijvoorbeeld betere bemesting of door verdeling.
    b.Voorkomen dat insecten of andere dieren de oogst opeten.
  41. a.Een oud bos heeft meer bladeren dus meer fotosynthese, dus meer brutoproductie
    b.De toename aan hout (groei) is in een jong bos groter dus meer netto-productie In een oud bos is de dissimilatie in verhouding dus veel groter dan in een jong bos.
  42. De bossen van de wereld leveren 47% van de nettoprimaire productie.
  43. Bij iedere stap in de voedselketen gaat er veel energie verloren door de dissimilatie van organische stoffen. De organismen gebruiken een belangrijk deel van de gemaakte of opgegeten organische stoffen om in leven te blijven, de rest wordt omgezet in bouwstof en reservestof en vormt dus eventueel voedsel voor de mens. Iedere stap in de voedselketen betekent verlies aan organische stoffen. Een herbivoor bijvoorbeeld een koe gebruikt maar 18% van de opgenomen organische stoffen als bouwstof, de rest wordt verbrand of is afval.
  44. Voorbeelden van formuleringen van een argument voor het wel toenemen van de groeisnelheid:
    - als nitraat oorspronkelijk beperkend was, dan kan de groeisnelheid van de producenten toenemen wanneer meer nitraat beschikbaar is;
    - door het toenemen van nitraat is nitraat niet meer een beperkende factor voor de groei.

    Voorbeelden van formuleringen van een argument voor het niet toenemen van de groeisnelheid:
    - als nitraat oorspronkelijk al in overmaat aanwezig was, heeft een toename van nitraat geen invloed en kunnen andere factoren beperkend zijn;
    - andere factoren (bijvoorbeeld temperatuur) zijn beperkend voor de groei.
    een juist argument voor wel toenemen 1 punt
    een juist argument voor niet toenemen 1 punt

    Opmerking: Als argumenten gevraagd worden(vraag 4 en 5) antwoorden in volledige zinnen. Als 1 argument gevraagd wordt en er worden twee argumenten gegeven dan telt alleen het eerste antwoord, ook al is het eerste fout en het tweede goed.


  45. C6H12O6 + 6O2 + 6 H2O --> 6 CO2 + 12 H2O
  46. a. alleen 1 en 2
    b. Rn
    c. Plantaardig voedsel is moeilijker te verteren. Er blijven meer onverteerbare resten over die uit het lichaam verdwijnen.
  47. Bij koudbloedigen is I kleiner.
    Koudbloedige organismen hebben minder voedsel nodig doordat ze geen energie verbruiken voor de handhaving van de lichaamstemperatuur.
streep groen
 

terug